De Dogon zijn een bevolkingsgroep die woont langs de Klif van Bandiagara in Mali. Ze zijn bekend om hun kleurrijke, gemaskerde dansen en ceremonies, hun monumentale architectuur en een complexe levenswijze.
Het is een gemeenschap waarin polygamie een centraal element is. De families zijn uitgebreid en bestaan meestal uit één man, zijn vrouwen, hun kinderen, en als ze nog leven, zijn moeder en vader.
Het woord ‘ginu’ staat voor ‘het huis en zijn onmiddellijke omgeving’ (slaaphutten, graanschuren en een stal). Deze staan alle in een cirkel rond een binnenplein.
De persoonlijke huizen hebben een plat dak, anders dan de graanschuren met hun puntige daken. De Dogon kent vier verschillende graanschuren: twee voor de man en twee voor de vrouw.
De vrouwelijke graanschuren hebben een deur in het midden en de verschillende compartimenten zijn klein. In deze graanschuren bewaren ze hun persoonlijke eigendommen, de baobabbladeren en bonen die ze dagelijks gebruiken voor de bereiding van hun sauzen. Geen enkele man zal en mag deze schuren ooit betreden.
De man bezit echter één hoge graanschuur, bestaande uit twee verdiepingen met twee kleine deuren voor de opslag van gierst en sorghum. De tweede mannelijke graanschuur is specialer: deze heeft een kleine deur aan de onderkant die juist groot genoeg is om te kunnen binnentreden en bestaat uit twee lagen. Hier slapen de oude mannen, dit geeft hun status en respect van hun medemensen.